Zo gebruik je een kompas tijdens een wandeling

Het kompas is een must have, iets dat wandelaars altijd op zak zouden moeten hebben. Geef de voorkeur aan een plaatkompas, dat je samen met een kaart kunt gebruiken. Een dergelijk kompas heeft een roterende voet zodat je de richtingen kunt onthouden.

Aarzel niet om de draaglus van je kompas, als je er een hebt, vast te maken aan je rugzak zodat je het onderweg niet verliest.

Je bevindt je op punt A en wil naar punt B gaan. Probeer een open plek op te zoeken zodat je gemakkelijk referentiepunten kunt vinden, zoals een bergtop, een gebouw, of een rivier. Als je hierdoor te ver verwijderd raakt van punt A, probeer dan rondom jou specifieke kenmerken van het terrein te vinden die te zien zijn op de kaart.

Begin met je kaart mooi plat te leggen, al hoeft ze niet volledig opengevouwen zijn. Vervolgens leg je het kompas op de kaart. Ligt de kaart niet mooi plat, dan kan de naald vast komen te zitten in de kompasroos en geeft ze mogelijk niet het noorden aan.

Leg je kompas op een lijn, die je al dan niet getrokken hebt, en die punt A verbindt met punt B. Richt de pijl, vooraan op het kompas, naar je bestemming.

Nu je kompas mooi plat ligt, draai je de kompasroos totdat de noordpijl evenwijdig ligt met het noorden van de kaart.Ter herinnering: het noorden ligt steeds bovenaan de kaart. Nu kan je je azimut berekenen. Dat is de hoek die het noorden van de kaart vormt met je richting. De waarde ervan ligt tussen 0 en 360 graden. Je azimut is het cijfer dat zich bevindt op het snijpunt van de kompasroos en de doellijn.

Laat het kompas op de kaart liggen, of houd het mooi plat in je hand. Draai het tot het noorden van de kompasroos overeenstemt met je kompasnaald. Proficiat, nu hoef je enkel nog de pijl te volgen. Let er wel op dat je rode kompasnaald steeds overeenstemt met het noorden van de kompasroos.